Stottertherapie - kinderen tot 7 jaar
Is therapie altijd nodig?
Soms begint een kind van het ene moment op het andere te stotteren, soms sluipt dit er als het ware geleidelijk in. Meestal is dit tussen een 2e en het 7e jaar. Soms twijfelt de ouder of dit wel echt stotteren is en of het raadzaam is om daarmee verder te gaan. Niet alle kinderen die stotteren hebben therapie nodig. Stotteren kan spontaan weer uitdoven. We kunnen niet volledig voorspellen bij wie dit zal gebeuren en bij wie niet. Wel kunnen we naar eventuele risicofactoren kijken waardoor de kans groter kan zijn dat deze spontane uitdoving waarschijnlijk niet zal gebeuren. We houden daarvoor een intakegesprek, doen een observatie en soms een wat uitgebreider onderzoek. Wanneer de risicofactoren beperkt lijken te zijn en de kans groot is dat het stotteren vanzelf weer minder zal gaan worden dan volstaan we met het samen doornemen van wat handvatten. Deze zijn voor de ouder zodat zij met meer vertrouwen goed om kunnen gaan met dit onvloeiende spreken. We gaan de ontwikkeling van het stotteren monitoren. Dit doet de ouder thuis en er zijn incidentele afspraken in de praktijk zodat goed wordt gevolgd of het stotteren verder beweegt naar uitdoving of dat uiteindelijk behandeling toch geïndiceerd is. Bij de ouder ligt nooit de oorzaak van stotteren. Wel kan de ouder heel veel doen om het stotteren te verminderen.
Therapie bij jonge kinderen
Al op zeer jonge leeftijd kunnen kinderen reacties op hun stotterend spreken vertonen. Dit uit zich soms in vermijdingsgedrag zoals fluisteren , minder praten of zeggen ‘dat weet ik niet’. Soms gaat het kind vechten tegen de stotters bijvoorbeeld door met de mond te duwen, mee te bewegen met armen of hoofd, de ogen dicht te knijpen e.d. Het kind is zich bewust dat zijn spreken anders verloopt en heeft daar echt last van. Ook voor kinderen die stotteren eigenlik nauwelijks ijken te merken kunnen er risicofactoren aanwezig zijn dat dit niet gaat uitdoven. Zo kan het voorkomen van stotteren in de familie (erfelijke factor) of een versnelde of vertraagde spraaktaalontwikkeling zo’n risicofactor zijn. Vroege begeleiding is dan heel belangrijk om ervoor te zorgen dat het stotteren geen probleem gaat worden.
Als het kind last heeft van het stotteren of dat het erop lijkt dat het stotteren niet vanzelf minder zal worden dan gaan we starten met therapie. Voor jonge kinderen hebben we keuze uit twee therapievormen die bewezen hebben effectief te zijn bij jonge kinderen.
De eerste therapiemethode is de RESTART-DCM-therapie. Deze therapie is gebaseerd op een model dat in het Engels het Demands and Capacities Model (DCM) heet, wat in het Nederlands betekent: het Verwachtingen en Mogelijkheden Model. Hierbij wordt gekeken naar de mogelijkheden die je kind heeft om vloeiend te spreken. Zoals de vaardigheid om zinnen te maken, om de spreekspieren goed afgestemd te bewegen en om goed om te gaan met emoties. Die leggen we naast de verwachtingen die aan het spreken worden gesteld. Soms willen kinderen heel veel tegelijk zeggen of ingewikkelde zinnen gebruiken wat te moeilijk kan zijn voor hun spraak op dat moment. Volwassenen praten sneller dan jonge kinderen en soms zijn er maar weinig pauzes tussen de beurten. Dit kan het kind beïnvloeden in hoe hij/zij probeert te spreken. Deze zaken vergroten de kans op stotteren. In therapie helpen wij de ouder om deze balans zo optimaal mogelijk te maken waardoor het spreken voor je kind weer gemakkelijker wordt. Later in de therapie kunnen we oefeningen met het kind doen om de mogelijkheden sterker te maken. We werken intensief samen met de ouder zodat thuis a.h.w. een omgeving wordt gecreëerd waarin de balans tussen mogelijkheden en verwachtingen zo gunstig mogelijk is voor makkelijke communicatie.
Het Lidcombe Programma is een andere therapiemogelijkheid voor het jonge stotterende kind. Dit is een gedragstherapeutische methode waarbij je als ouder thuis de therapie uitvoert. Tijdens de therapiesessies wordt voorgedaan wat precies de bedoeling is en word je goed getraind. Het spontane vloeiende spreken van het kind leer je bekrachtigen en uitbreiden.
Welke methode het best past wordt met de ouder in overleg bepaald.
Kinderen vanaf 6 jaar
Vaak is de kans op volledig uitdoven van het stotteren afgenomen als je kind al meerdere jaren stottert. Het spreken verloopt inmiddels geautomatiseerd en stotteren is a.h.w. opgenomen in dit automatisme. Dat wil niet zeggen dat het spreken/stotteren altijd zo blijft gaan zoals dat nu het geval is maar een realistische therapie richt zich niet meer op vloeiendheid. Stotteren is immers geen verkeerde gewoonte die je zou kunnen afleren maar een zogenaamde neurofysiologische stoornis.
Welke therapiedoelen precies worden gekozen hangt nu vooral af van de manier van stotteren en de manier waarop het kind omgaat met het stotteren. Hoe ouder kinderen worden hoe actiever hun rol in hun eigen therapie moet zijn. Zij weten het best wat ze moeilijk vinden, wat ze willen leren en hoe ze dat zouden kunnen aanpakken. Het enkele feit dat een kind stottert wil daarmee niet zeggen dat therapie nodig is. Therapie zal zich meestal vooral richten op makkelijk en effectief communiceren zonder dat stotteren daar een belemmering in is.
Ook bij oudere kinderen kan de ouder een belangrijke rol hebben. Vaker is de ouder bij de sessie met het kind, zodat deze goed meekrijgt waar we het over hebben zodat het kind thuis ook ondersteunt wordt. De wat oudere kinderen zullen meestal alleen therapie krijgen. Zij kunnen de ouder zelf bijpraten over wat er in de behandeling aan bod is geweest en directer kunnen vragen / afspreken op welke wijze thuis ondersteuning kan worden gegeven. Natuurlijk praten we de ouder zelf ook tussendoor bij afhankelijk van de behoeftes.